Opening tentoonstelling Herman Schlooz (Groot Getekend), De Kubus, Agorabaan 3, Lelystad, zondag 21 november 2004, 16.00 uur

De meest gestelde vraag aan een kunstrecensent is nog steeds:
Wanneer is iets kunst?

Een dankbaar onderwerp voor discussies, maar voor een openingswoord voert het te ver om er uitgebreid op in te gaan. Toch wil ik er in het kort graag een paar opmerkingen over maken.
Kunst is NIET hetzelfde als Kunde, hoe belangrijk techniekbeheersing ook is!
Ambachtelijke kwaliteit is geen garantie voor BOEIENDE beeldende kunst.
Anderzijds moet benadrukt worden dat kunde een NIET te verwaarlozen rol speelt. ONVERMOGEN en halfslachtige oplossingen staan de optimale beleving van kunst meestal in de weg.
Kunst hoeft NIET persé mooi te zijn. Schoonheidsbeleving is slechts één van de vele aspecten die met beeldende kunst te maken hebben.
Kunst kan ook waardevol zijn doordat ze prikkelt, wringt of schuurt, verontwaardiging of zelfs woede opwekt. In alle gevallen DOET kunst namelijk iets met de beschouwer. En daarmee bewijst ze haar bestaansrecht. Beeldende kunst kan haar waarde ook bewijzen doordat ze de kijker op het verkeerde been zet, nieuwe opties aandraagt, de blik van de toeschouwer in onverwachte richting stuurt of ongekende zienswijzen presenteert.

Door de werkelijkheid te vertekenen, te deformeren, te sublimeren, te verhevigen, uit te vergroten of in verrassende contexten te plaatsen kunnen bepaalde aspecten extra scherp zichtbaar worden gemaakt.
Kunst is nooit alleen een kwestie van zien of laten zien, maar ook van voelen, ruiken en tasten, van emotie, overdracht van ervaringen, het openbaren van gemoedstoestanden, getuigen van persoonlijke betrokkenheid, het intensiveren van gewaarwordingen of waarnemingen.
In authentieke beeldende kunst die iets met de kijker dóet, is níets wat het oppervlakkig gezien líjkt te zijn.
Betrekken we deze opmerkingen op het werk van Herman Schlooz dan blijken ze zeker hout te snijden. De tekeningen die we hier vanmiddag om ons heen zien, hebben de onbedwingbare neiging om ons te overrompelen.

Dat hangt niet alleen samen met de forse formaten, maar ook met de manier waarop de kunstenaar de werkelijkheid tegemoet treedt.
Herman Schlooz tekent met vaart en verve, alsof hij bang is om halverwege het scheppingsproces het juiste gevoel kwijt te raken.
Opvallend is dat hij dicht bij zijn concrete waarnemingen en gewaarwordingen blijft en toch tegelijk een avontuurlijke expeditie onderneemt.
Een mens hoeft niet ver te reizen om bijzondere ontdekkingen te kunnen doen. Dat leren de tekeningen van Herman Schlooz ons.
De tekeningen van rabarberstruiken en hosta’s herinneren aan de serie litho’s met de titel ‘In my backyard’ die hij al in de jaren 90 van de vorige eeuw maakte.
Verder dan de achtertuin hoeft een mens niet te gaan om een wereld vol weergaloze ontdekkingen te kunnen betreden.
Spelende honden, baby born, besneeuwde bosgrond, mosaanslag op dode boomstammen, kale kruinen, voetafdrukken in de blubber, muren van lover (in de serie Venezia), zonnebloemen, parklandschappen, een vervallen vesting in IJmuiden, een oerbos in de buurt.
Wat de kunstenaar waarneemt, verbaast, ontroerd of bekoort hem en die verwondering wil hij overbrengen.
Wíj kunnen ervaren wat híj heeft ervaren, als we ons tenminste ontvankelijke opstellen.
Herman Schlooz intensiveert de dingen die hij ziet. Daardoor komen ze in een ander daglicht te staan. Soms maakt hij gebruik van bevindingen die al vaker in de kunstgeschiedenis zijn opgedoken, zoals het clair obscur, licht dat gefilterd wordt door een bladerdak, langgerekte schaduwen van naakte boomstammen.
Door ons op een ongebruikelijke manier te confronteren met gewone dingen, waarvan we meenden dat we ze door en door kenden, brengt hij ons geconditioneerde kijkgedrag aan het wankelen. En daarmee raakt hij de essentie van kunst.
Wie meent het werk van Herman Schlooz te kennen, wordt door de kunstenaar toch steeds weer op het verkeerde been gezet, want in zijn kunst gaat het nooit om een herhaling van zetten, maar om nieuwe en oorspronkelijke invalshoeken, ondernemingen of projecten.
Ik noemde al de litho’s uit de jaren 90. Daarna kwam het sansevieria-project, hier in de Kubus.
‘Er is niets mis met burgerlijkheid’, is een uitspraak van Herman, die ik me in dat verband nog goed herinner.
Nee, daar is inderdaad niets mis mee. Nog steeds niet. Maar je moet het wel willen zien, of kunnen aantonen, zoals Herman dat deed. En nu is hij dus terug met tekeningen. En dat uitgerekend in een tijd waarin tekenkunst een hype is.


Er gebeurt momenteel heel veel op tekengebied. Enkele weken geleden zag ik in Londen de nieuwste tekeningen van Paul Noble. Enorme lappen. Indrukwekkend gepriegel. Militaire exercities op de vierkante millimeter. Je mocht er alleen op kousenvoeten langs schuifelen.
In eigen land bedient Robbie Cornelissen zich ook al langer van grote formaten, maar zijn onderwerpen zijn in tegenstelling tot die van Herman nogal bizar.
Ook William Kentridge heeft de hedendaagse tekenkunst een enorme duw in de goede richting gegeven. En aan de upgrading van de tekenkunst lijkt voorlopig nog geen einde te komen.
Langdurig heeft de tekenkunst in stilte geleden onder de grotere populariteit van andere artistieke disciplines. Het misverstand was hardnekkig: tekeningen waren vooral voor fijnproevers, niet voor het grote publiek.
De afgelopen jaren is dit vooroordeel getackeld. Tekenkunst is hot. Het credo lijkt: hoe groter en absurder hoe liever, al krijgen ook kleine formaten en intimiteit alle ruimte.
Een internationaal legertje van fanatieke tekenaars heeft zich het voorbije decennium met passie, toewijding en vooral geestdrift gestort op het actualiseren en populariseren van een kunstvorm die onnodig lang een ondergeschoven positie kreeg toebedeeld.
Er is definitief afgerekend met het vermeende gebrek aan onderscheidend vermogen van tekeningen. De autonome status van de tekendiscipline is daardoor zichtbaarder dan ooit boven alle twijfel verheven. Het stiefkindje van weleer is uitgegroeid tot onvervalste publiekslieveling.
Voor het jarenlange tobben dat aan de huidige hype voorafging, zijn verschillende oorzaken aan te wijzen.
Tekenkunst is minder toegankelijk dan schilderkunst. Met brede kwastgebaren en felle kleuren is de toeschouwer makkelijker en sneller te imponeren dan met fragiele lijnen.
De tekeningen van Herman Schlooz sluiten aan bij de nieuwe tendens.
Hij bewijst dat de tijd waarin tekenkunst zich gemakkelijk liet intimideren en in de hoek zetten, voorgoed voorbij is.
De tekeningen van nu kunnen zich moeiteloos meten met schilderkunst. Ze lopen uit de rails waar dat wenselijk is en dwingen desnoods met het mes op de keel het respect en de aandacht van de toeschouwer af.
Wie de tekeningen van Herman Schlooz in een bredere context wil plaatsen kan niet om de houtskooltekeningen van William Kentridge heen. Ze waren onder meer te zien tijdens de elfde Documenta in Kassel.
Kentridge keert terug naar het traditionele gereedschap van de tekenaar en hij onderstreept dat tekeningen en oefeningen in geduld samengaan.
Voor een Nederlandse variant op deze vorm van tekenkunst staat Herman Schlooz garant. Zijn tekenkunst is weer wat ze ooit was: ambachtelijk maar ook actueel, geraffineerd maar ook daadkrachtig, tijdrovend maar ook zeer bevredigend.
Zonder KUNDE is kunst ondenkbaar, stelde ik vast, maar minstens even belangrijk is de bereidheid tot onderzoek en experiment.
Herman Schlooz bewijst dat. In zijn tekeningen laat hij zich kennen als een routinier die weigert om routineus te werken.
Doelbewust blijft hij de gewenning een stap voor.
En met verve ontgint hij het terrein van de tekenkunst, waar nog steeds nieuwe vondsten te halen zijn. Ik hoop dat u dat vanmiddag zult ervaren.

Wim van der Beek, kunstrecensent